… er wordt gewisseld …

Na het wisselen (ruilen) is de opslagpartij uitslagpartij geworden en de uitslagpartij opslagpartij. Ze nemen daarbij de beginpositie weer in, met dien verstande dat iedereen nu een andere functie heeft conform de opslag- of uitslagpositie. De verdeling van de functies is wederom vrij.

Vaak is echter de niet-perkspeler opslager en de niet-opslager perkspeler na het wisselen. Met andere woorden: dubbelfuncties worden zoveel mogelijk vermeden om de krachten goed te verdelen (zij het dat er logischerwijs altijd tenminste een speler moet zijn per partuur die zowel op- als uitslaat).

De onbesliste slag(en) moet(en) nu alsnog worden beslist. Eerst wordt om de eerste kaats gespeeld, vervolgens eventueel om de tweede kaats. De (nieuwe) opslagpartij moet proberen een denkbeeldige verticale lijn die door het witte blokje evenwijdig aan de voorlijn loopt, te verdedigen. De (huidige) uitslagpartij moet juist proberen de bal voorbij deze denkbeeldige lijn te slaan. Hoe verder de kaats van de voorlijn ligt (hoe “dikker” de kaats), hoe moeilijker dit voor de uitslagpartij zal zijn. Bij twee kaatsen wordt de eerste kaats opgeslagen door de voor-minst opslager en de tweede door de voor-best opslager; bij één kaats slaat de voor-best opslager alleen op.

Uiteraard wordt de opslager door zijn twee partuurgenoten gesteund in het verdedigen van de kaats. Indien de opslagpartij de kaats weet te behouden, verdient zij twee punten, anders zijn de twee punten voor de tegenpartij.